Gewetensconflict

door Raymond Franz

Voormalig lid van het Besturend Lichaam van Jehovah's Getuigen

Hoofdstuk 1:

DE PRIJS VOOR EEN GOED GEWETEN

 

OF we het willen of niet, wij allen komen voor gewetensvraagstukken te staan. Daaraan valt niet te ontkomen. Ze behoren tot de bitterzoete bestanddelen van ons leven. Ze kunnen ons verrijken of verarmen en van grote invloed zijn op de relatie met onze omgeving. Het hangt er helemaal vanaf hoe wij ermee omgaan. De keuze is aan ons en is zelden gemakkelijk.

We kunnen ons geweten natuurlijk in slaap sussen en passief met de massa meegaan. Zo schermen wij onze innerlijke stem van de buitenwereld af. Wanneer zich een probleem voordoet, kunnen wij, in plaats van er een standpunt over in te nemen, zeggen: "Ik laat het maar over me heen komen; anderen zal het misschien bezighouden - misschien zelfs kwellen - maar mij niet." Sommigen zijn hun hele leven moreel passief. Maar wanneer het einde nadert, heeft degene die kan zeggen: "Ik heb in ieder geval altijd laten zien waar ik stond", waarschijnlijk grotere voldoening dan degene die dat zelden deed.

Soms vragen wij ons af of er nog wel mensen met een diepgewortelde overtuiging bestaan of dat zij reeds zijn uitgestorven en alleen nog maar in de geschiedenisboeken voortleven. Zolang het om minder belangrijke kwesties gaat, vinden de meesten van ons het vrij gemakkelijk de stem van het geweten te volgen. Hoe meer er echter op het spel staat en hoe hoger de prijs is, des te moeilijker wordt het om in gewetenskwesties een moreel te verantwoorden beslissing te nemen en de consequenties daarvan te accepteren. Wanneer de prijs zeer hoog is, staan wij voor een moreel dilemma en dient er zich een crisis in ons leven aan.

Dit boek gaat over een dergelijke crisis, over de manier waarop mensen deze het hoofd hebben geboden en over de uitwerking daarvan op hun verdere leven. Wat deze personen hebben meegemaakt mag dan minder wereldschokkend zijn dan bijvoorbeeld de rechtszaak wegens ketterij tegen John Wycliffe, de intrige rond de internationale jacht op William Tyndale, die voortdurend op de vlucht was, of de afschuwelijke terechtstelling van Michael Servet op de brandstapel, maar de strijd en het lijden zijn er voor hen niet minder intens om geweest. Hoewel weinigen van hen het zo welsprekend konden zeggen als Luther, namen zij wel hetzelfde standpunt in als hij, toen hij tot zijn zeventig rechters zei:

"Tenzij ik door het getuigenis van de Schriften of door duidelijke argumenten wordt overtuigd (want ik geloof noch de paus noch concilies op zich, aangezien duidelijk is gebleken dat zij zich vaak hebben vergist en zichzelf hebben tegengesproken), ben ik gebonden door de Schriften die ik heb geciteerd, en mijn geweten wordt gevangen gehouden door het woord van God, en aangezien het noch veilig, noch juist is tegen het geweten in te handelen, kan ik en zal ik niets terugnemen. Hier sta ik, ik kan niet anders. God helpe mij. Amen."[1]

Reeds lang voor deze gebeurtenissen, ruim negentien eeuwen geleden, waren de apostelen Petrus en Johannes in wezen in dezelfde situatie terechtgekomen. Toen zij voor een rechtbank stonden, samengesteld uit de meest vooraanstaande vertegenwoordigers van het religieuze bestel waarin zij waren opgegroeid, zeiden zij vrijmoedig:

"Oordeelt zelf of het in Gods ogen rechtvaardig is meer naar u te luisteren dan naar God. Maar wat ons betreft, wij kunnen niet ophouden te spreken over de dingen die wij gezien en gehoord hebben."[2]

De mensen over wie ik schrijf behoren tot mijn beste vrienden en zijn lid geweest van de religieuze groepering die als Jehovah's Getuigen bekend staat. Ik weet zeker dat hun ervaringen geenszins uniek zijn en dat hetzelfde soort van gewetensconflict voorkomt bij mensen van andere kerkgenootschappen. Hiervoor zijn bewijzen te over. Zij worden met hetzelfde probleem geconfronteerd als Petrus, Johannes en mannen en vrouwen in latere eeuwen, namelijk: onder druk van religieuze autoriteit trouw blijven aan het persoonlijke geweten.

Velen van hen verkeren in innerlijke tweestrijd. Aan de ene kant hebben zij het gevoel dat zij menselijk gezag dat tussen hen en hun Schepper wordt ingeschoven, religieuze dogmatiek, wetticisme en hiërarchische macht dienen te verwerpen. Zij willen daarbij vasthouden aan de leer dat Christus Jezus - en niet een religieuze organisatie - "het hoofd van iedere man" is.[3] Aan de andere kant lopen zij het risico dat jarenlange vriendschappen stukgaan, familierelaties op dramatische wijze aangetast worden en een religieus erfgoed moet worden opgeofferd dat generaties lang werd overgedragen. Op een dergelijk punt aangekomen, is het niet gemakkelijk om een beslissing te nemen.

Wat hier wordt beschreven is daarom niet slechts "een storm in een glas water" of een hooglopende ruzie in een kleine religieuze groepering. Ik denk dat het voor iedereen nuttig is hier kennis van te nemen. Want hoewel de groepering waar het hier om gaat onbeduidend mag lijken, de kwesties waar het om draait zijn dat geenszins. Het gaat om diepgaande vraagstukken die door de gehele geschiedenis heen een soortgelijk gewetensconflict bij mensen hebben opgeroepen. Het gaat om de vrijheid om op geestelijk gebied aan waarheid vast te houden zonder in een keurslijf te zitten. Het gaat om het recht om zich in een persoonlijke verhouding met God en zijn Zoon te verheugen zonder dat een menselijke instelling zich daar op subtiele wijze in een soort priesterrol tussenvoegt. Hoewel datgene dat hier is beschreven ogenschijnlijk slechts de organisatie van Jehovah's Getuigen typeert, zijn de beginselen die eraan ten grondslag liggen in werkelijkheid van toepassing op mensen van alle geloofsgemeenschappen die zich christelijk noemen.

De mannen en vrouwen uit mijn vrienden- en kennissenkring die vasthouden aan de overtuiging dat het "noch veilig, noch juist is tegen het geweten in te handelen", betalen daarvoor een hoge prijs. Sommigen ervaren dat familiebanden plotseling worden verbroken als gevolg van een officiële religieuze maatregel en dat zij het contact verliezen met ouders, zoons en dochters, broers en zusters, ja, zelfs met grootouders en kleinkinderen. Zij kunnen niet langer vrij omgaan met vrienden voor wie ze een diepe genegenheid voelen. Door een dergelijke omgang zouden deze vrienden namelijk door dezelfde maatregel getroffen kunnen worden. Zij ervaren dat hun goede naam wordt besmeurd, een naam die zij in de loop van een lang leven hebben verworven, en daarmee alles waar deze voor stond bij degenen die hen kenden. Zij worden daarbij beroofd van elke mogelijkheid om nog een goede en rechtmatige invloed uit te oefenen op mensen die zij goed kennen, in hun woonplaats, in hun land en in de gehele wereld. Verlies van bezittingen, ja, zelfs mishandeling en belediging kunnen gemakkelijker te dragen zijn dan de eerdergenoemde dingen.

Wat kan iemand ertoe brengen zulke verliezen te riskeren? Wie zal tegenwoordig dit risico nog willen lopen? Net als vroeger zijn er natuurlijk altijd mensen die tot deze risico's bereid zijn om zichzelf op de voorgrond te stellen, ter bevrediging van het verlangen naar materieel gewin, macht, prestige, aanzien of eenvoudigweg ter bevrediging van het vlees. Maar wanneer uit alles blijkt dat zij hier niet op uit waren, wanneer blijkt dat dergelijke mannen en vrouwen wisten dat juist het tegenovergestelde te behalen viel - hoe zit het dan?

Wat er onder Jehovah's Getuigen heeft plaatsgevonden, biedt een ongewone en tot nadenken stemmende les betreffende de menselijke aard. Wat valt er, behalve over degenen die voor de zaak van het geweten een excommunicatie niet uit de weg wilden gaan, te zeggen over het veel grotere aantal personen dat zich verplicht voelde achter zo'n excommunicatie te gaan staan, deze te ondersteunen en toe te laten dat familiebanden werden verbroken en vriendschappen werden beëindigd? Er bestaat geen twijfel over de oprechtheid van veel van deze mensen, of over het feit dat het ten uitvoer brengen van datgene waarvan zij meenden dat het een noodzakelijke religieuze plicht was, hen pijn deed en nóg doet. Welke overtuiging en redenering motiveerden hen?

Met betrekking tot de personen over wie dit boek gaat, valt het op dat velen, zo niet de meesten, gedurende twintig, dertig, veertig of nog meer jaren met Jehovah's Getuigen verbonden zijn geweest. In plaats van "randfiguren" te zijn geweest, behoorden zij juist tot de meer actieve en productieve leden van de organisatie. Onder hen bevonden zich vooraanstaande medewerkers op het internationale hoofdbureau van de Getuigen in Brooklyn, New York, mannen die reizende opzieners en ouderlingen waren geweest en vrouwen die vele jaren zendeling waren geweest en evangelisatiewerk hadden verricht. Om Jehovah's Getuige te worden hadden zij vaak alle vroegere vriendschappen met personen van andere geloofsgemeenschappen verbroken omdat zo'n omgang onder Jehovah's Getuigen sterk afgeraden wordt. Voor de rest van hun leven hadden ze alleen nog vrienden "in het geloof" gehad. Sommigen hadden hun hele leven ingericht rond de doelstellingen die hun door de organisatie waren voorgehouden en zij hadden hun opleiding en beroep erdoor laten bepalen. Hun "investering" was groot: ze omvatte de meest waardevolle dingen van het leven. Nu moesten zij toezien dat dit alles in het niets oploste en in een paar uur tijd werd weggevaagd.

Het is misschien een van de eigenaardigheden van onze tijd dat de strengste maatregelen om uitingen van het persoonlijke geweten te onderdrukken, gevonden worden bij religieuze groeperingen die ooit als voorvechters voor gewetensvrijheid te boek stonden.
Dit wordt geïllustreerd aan de hand van wat drie mannen overkwam, elk binnen hun eigen specifieke geloofsrichting een vooraanstaand godsdienstonderwijzer en daar nog aan toegevoegd dat de beschreven gebeurtenissen zich in hetzelfde jaar voltrokken.
Een van hen had in de voorafgaande tien jaar verscheidene boeken geschreven en regelmatig lezingen gehouden waarin hij fundamentele kritiek had geleverd op de gezagsstructuur van zijn kerk.
De tweede had een toespraak gehouden voor een gehoor van meer dan duizend mensen waarin hij stelling had genomen tegen een leerstelling van zijn organisatie die betrekking had op een belangrijk jaartal en de betekenis daarvan voor de vervulling van bijbelse profetieën.
De derde had zich niet op een dergelijk wijze in het openbaar uitgelaten. Slechts in persoonlijke gesprekken met goede vrienden had hij zijn afwijkende mening kenbaar gemaakt.
De strengheid van de officiële maatregelen die tegen elk van hen door hun religieuze organisatie werden genomen, was echter omgekeerd evenredig met de ernst van hun handelwijze. En de strengste maatregelen kwamen uit een hoek van waaruit men deze niet zou verwachten.
De eerste van de bedoelde personen is de rooms-katholieke priester Hans Küng, professor aan de universiteit van Tübingen in Duitsland. Na tien jaar lang openlijk kritiek te hebben geuit (hij verwierp onder andere de leerstelling van de onfeilbaarheid van de paus en de bisschoppen), werd de kwestie tenslotte door het Vaticaan zelf behandeld en in 1980 werd hem zijn officiële status als katholiek theoloog ontnomen. Toch werd hij als priester gehandhaafd en bleef hij een vooraanstaand medewerker op het oecumenisch onderzoeksinstituut van de universiteit. Zelfs studenten voor het priesterschap die zijn lezingen bijwonen, worden niet aan kerkelijke strafmaatregelen onderworpen.[4]

De tweede persoon is professor Desmond Ford, een in Australië geboren Zevende-dags adventist. Zijn toespraak tot een groep van zo'n duizend leken op een middelbare school in Californië waarin hij de leer van de adventisten betreffende het jaar 1844 [5] afviel, leidde tot een kerkelijke hoorzitting. Het werd Ford toegestaan zes maanden verlof te nemen om zijn verdediging voor te bereiden. In 1980 had hij een ontmoeting met een honderdtal vertegenwoordigers van de kerk die zo'n vijftig uur besteedden om zijn verdediging aan te horen. Daarop besloten de kerkelijke bestuurders hem zijn leerstoel en zijn status als predikant te ontnemen. Hij werd echter niet geëxcommuniceerd, hoewel hij zijn standpunten had gepubliceerd en er in adventistenkringen over bleef spreken.[6]

De derde persoon is Edward Dunlap. Hij was jarenlang administratief hoofd van de Wachttoren-bijbelschool Gilead, de enige zendingsschool van Jehovah's Getuigen. Tevens was hij een van de auteurs van het bijbelhandboek van de organisatie (Hulp tot begrip van de bijbel) en de schrijver van haar enige bijbelcommentaar (Commentaar op de brief van Jakobus). Slechts in privé-gesprekken met vertrouwde vrienden gaf hij blijk van zijn afwijkende mening met betrekking tot bepaalde leerstellingen. In het voorjaar van 1980 kwam een comité bestaande uit vijf mannen, van wie er niet één lid was van het Besturende Lichaam [7] van de organisatie, een paar uur met hem in een geheime zitting bijeen om hem omtrent zijn zienswijzen te ondervragen. Na meer dan veertig jaar met de organisatie verbonden te zijn geweest, werd Dunlap zijn werk en huisvesting op het internationale hoofdbureau ontnomen en werd hij uit de organisatie gezet.
Aldus toonde een religieuze organisatie die voor velen het symbool van buitengewoon autoritair optreden is geweest, de grootste mate van tolerantie jegens een dissidente hoogleraar. De organisatie die in het bijzonder prat gaat op haar strijd voor vrijheid van het geweten, toonde zich het minst tolerant.

Hierin ligt een paradox besloten. Uitgezonderd hun standpunt inzake bepaalde gewetenskwesties, weten de meeste mensen weinig van Jehovah's Getuigen af, ondanks dat de Getuigen zich intensief en van deur tot deur met het getuigeniswerk bezighouden. Het is de meeste mensen bekend dat zij zonder compromis bloedtransfusies weigeren, geen vlag of ander symbool groeten, beslist niet in militaire dienst gaan en politieke activiteit of functies afwijzen. Degenen die bekend zijn met rechtspraak, weten dat zij bij het Hooggerechtshof in de Verenigde Staten zo'n vijftig zaken aanhangig hebben gemaakt. Daarbij verdedigden zij hun vrijheid van het geweten en het recht om hun boodschap aan mensen met een andere geloofsovertuiging uit te dragen, en dat terwijl zij hierbij met niet geringe tegenstand en tegenwerpingen te maken kregen. In landen waar grondwettelijke vrijheden hen beschermen, zijn zij vrij om ongehinderd van hun rechten gebruik te maken. In andere landen hebben zij te maken gekregen met hevige vervolging, arrestaties, gevangenneming, aanvallen van het gepeupel, lichamelijk geweld en officiële verbodsbepalingen ten aanzien van hun lectuur en prediking.
Hoe is het dan mogelijk dat vandaag de dag eenieder van hen die een persoonlijke mening uitdraagt die van de leer van de organisatie afwijkt, vrijwel zeker met rechterlijke maatregelen te maken krijgt en voor "uitsluiting" in aanmerking komt indien hij of zij niet bereid is alles terug te nemen? Hoe willen degenen die deze rechterlijke maatregelen ten uitvoer brengen, een dergelijke tegenstrijdigheid goed praten? Zou het feit dat mensen tegenstand verduren in de vorm van hevige vervolging en lichamelijke mishandeling, op zich wel bewijzen dat zij het van het allergrootste belang vinden om trouw aan het geweten te blijven? Misschien verduren zij deze tegenstand omdat zij ernstige disciplinaire maatregelen vrezen van een organisatie die eist dat zij zich aan bepaalde leerstellingen en gedragsregels houden!

Sommigen zullen zeggen dat de kwestie in werkelijkheid niet zo eenvoudig is als die hier wordt weergegeven en dat er ook andere zaken bij betrokken zijn. Hoe staat het met religieuze eenheid en orde? Wat over de noodzaak de gemeente te beschermen tegen diegenen die onjuiste, verdeelheidbrengende en verderfelijke leerstellingen verspreiden? Wat over een juist respect voor gezag?
Het getuigt eveneens van een extreme, blind-onevenwichtige houding wanneer men deze zaken negeert.
Wie zal ontkennen dat misbruik van vrijheid tot onverantwoordelijkheid en wanorde kan leiden, ja, zelfs op anarchie kan uitlopen? Op dezelfde manier kunnen geduld en verdraagzaamheid een dekmantel voor besluiteloosheid worden en leiden tot een nietsdoen en het verlagen van alle maatstaven. Zelfs liefde kan in louter sentiment omslaan, in ongecontroleerde emotie die nalaat te doen wat werkelijk nodig is. De gevolgen daarvan kunnen afschuwelijk zijn. Dit is allemaal waar en juist deze dingen worden benadrukt door diegenen die het persoonlijke geweten door middel van religieuze autoriteit willen onderdrukken.
Wat zijn echter de gevolgen wanneer geestelijke begeleiding omslaat in mentale overheersing of zelfs in geestelijke tirannie? Wat gebeurt er wanneer de zo gewenste eenheid en orde worden vervangen door een afgedwongen en voorgeschreven gelijkvormigheid en wettische onderwerping? Wat is het resultaat wanneer een juist respect voor autoriteit wordt omgevormd tot onderhorigheid en onvoorwaardelijke onderworpenheid? En wat gebeurt er, wanneer de persoonlijke verantwoordelijkheid tegenover God om beslissingen te nemen in overeenstemming met het persoonlijke geweten wordt uitgeschakeld?
Deze vragen moet men onder ogen zien, wil men de zaak niet uit het verband lichten of verkeerd voorstellen. Het vervolg van dit boek illustreert op zeer aanschouwelijke wijze welke invloed dit alles op menselijke verhoudingen heeft, hoe personen die slechts één kant van de zaak bekijken, tot uitzonderlijke standpunten en handelswijzen komen, en tot welke uitwassen het kan leiden wanneer men aan zo'n koers vasthoudt.

Ik denk dat inzicht hierin vooral waardevol is, omdat het kan helpen te begrijpen waar het in de dagen van Jezus Christus en zijn apostelen eigenlijk om ging, en hoe en waarom men - zo subtiel, zo gemakkelijk en in zo'n korte tijd - van hun leer en voorbeeld is afgeweken, met alle tragische gevolgen van dien. Wat mensen van andere geloofsgemeenschappen betreft die er snel bij zijn om Jehovah's Getuigen te veroordelen: zij doen er goed aan eerst zichzelf en hun eigen geloofsgemeenschap eens aan een onderzoek te onderwerpen, en wel in het licht van de besproken punten en de fundamentele geesteshouding die aan de beschreven standpunten en de genomen maatregelen ten grondslag ligt.
Om antwoorden op de opgeworpen vragen te vinden, moet men zich niet fixeren op de gedupeerde personen. Veeleer dient men zich te verdiepen in de structuur van de betreffende religieuze organisatie en de manier waarop daarin onderricht wordt gegeven en gezag wordt uitgeoefend. Er moet worden nagegaan hoe degenen die de leiding hebben tot hun beleid en besluitvorming komen en in zekere mate moet ook de geschiedenis van de betreffende organisatie worden nagegaan. Hopelijk draagt dit bij tot het blootleggen van de oorzaken van religieuze beroering en wordt ermee aangegeven waaraan moet worden voldaan wanneer mensen die proberen ware navolgers van de Zoon van God te zijn, zich in vrede en broederlijke eenheid willen verheugen.

 

© Copyright Raymond Franz

 

Voetnoten:

 

  1. ^ Dit waren Luthers slotwoorden tijdens zijn verdediging op de Rijksdag te Worms, Duitsland, in april 1521.
  2. ^ Handelingen 4:19, 20.
  3. ^ 1 Korinthiërs 11:3.
  4. ^ Het bijwonen van zijn lezingen draagt binnen hun opleiding echter niet tot het studieresultaat bij.
  5. ^ Zie blz. 158 van dit boek.
  6. ^ In een gesprek met Desmond Ford in 1982 te Chattanooga, Tennessee, vertelde hij mij dat op dat moment meer dan 120 predikanten van de Zevende-dags adventisten zich óf teruggetrokken hadden, óf door de kerk waren geschorst omdat zij bepaalde leerstellingen of recente organisatorische maatregelen niet konden ondersteunen.
  7. ^ Het Besturende Lichaam is het hoogste bestuursorgaan (zie hoofdstuk 2 en 3).

Gewetensconflict

Gerelateerd